Nog nooit had ik iemand die kennelijk om een praatje verlegen zat, op zo’n geraffineerde wijze een volstrekt onbekende tot gesprekspartner horen bombarderen. Want ik kon er niet meer omheen. Terwijl hij een shaggie draaide, vertelde hij mij het verhaal, waarvan de openingszin kennelijk de conclusie was.
De fabriek waar hij tientallen jaren had gewerkt, had hem in de herfst van zijn leven ontslagen: te jong nog voor pensioen, te oud voor ander werk. Het was een aardige man die mij zo onverhoeds tot praatpaal had gekozen. Mijn aandeel in het gesprek was, hoewel beperkt, voor hem kennelijk voldoende. En als ik in een korte pauze, waarin hij het hoofd met de grijze manen naar mij ophief, nu eens begrijpend, dan weer aanmoedigend ‘humde’, zei hij: “Het is wat u zegt, meneer.” Als hij weer naar de grond tuurde, alsof zijn levensverhaal daar in krijt op de stoep stond geschreven, en zijn relaas voortzette, keek ik steels even of mijn bus al naderde.
Juist was hij aan het vertellen dat hij die middag bij iemand de tuin zou opknappen, maar kennelijk het verkeerde adres had opgekregen - zodat hij onverrichterzake moest terugkeren - en moe geworden van het fietsen hier even bij mij op het bankje was komen zitten, toen lijn 41 aan kwam rijden.
Met gemengde gevoelens nam ik gehaast afscheid van de arbeider-filosoof. De bus zette zich in beweging en terwijl ik mijn hand opstak naar de man op het bankje, reed ik de Gansstraat uit die bij Utrechters bekend staat als het ‘Luie end’. Het ‘Luie end’, want aan de ene kant ‘zitten ze’ (in de gevangenis), aan de andere kant ‘liggen ze’ (op het kerkhof).
Op de achterbank in de bus denderde het nu door me heen: “Het is wat u zegt meneer, je moet een doel in je leven hebben.”
Hans ter Heijden
Hier 'zitten ze': Huis van Bewaring, Gansstraat Utrecht |
Daar tegenover 'liggen ze': begraafplaats Soestbergen. (Foto's: Wikipedia) |