zondag 22 mei 2011

De grijsaard en de jongeling

In Trouw van 21 mei jl. schrijft Jaap Goedegebuure een recensie over de pas verschenen biografie van de schrijver A. den Doolaard (Cornelis Spoelstra, 1902 - 1994). Het boek - Dronken van het leven. Biografie van de zwerver, schrijver en journalist A. den Doolaard door Hans Olink - doet een onthulling: Den Doolaard heeft de minnaar van zijn vrouw doodgeschoten.

 
Op de mulo lazen we klassikaal De herberg met het hoefijzer. Ik herinner me nog dat de lerares, juffrouw Vlijm, ons uit de doeken deed wat 'bloedwraak' was. Later volgden boeken als De druivenplukkers en Oriënt Express. In de top-tien van door leerlingen meest gelezen boeken komt Den Doolaard niet meer voor; ik vrees ook niet meer in de top-honderd. Jammer.

Goedegebuure begint zijn recensie met een citaat uit het gedicht De grijsaard en de jongeling van Hendrik Marsman en hij schrijft: "Marsman, de dichter die zo graag droomde van kruistochten en zeeroversavonturen. Wie zich in zijn levensloop verdiept, ontdekt dat deze neurotische astmaticus het liefst met pantoffels aan bij de haard zat. Niettemin ontstak zijn poëtische grootspraak bij veel leeftijdgenoten het vuur."

Ook dit gedicht schotelde juffrouw Vlijm ons voor. Ik ben haar er nog dankbaar voor.

DE GRIJSAARD EN DE JONGELING

Grootsch en meeslepend wil ik leven!
hoort ge dat, vader, moeder, wereld, knekelhuis!


“ga dan niet ver van huis,
en weer vooral ook het gespuis van vrouwen
buiten uw hart, weer het al uit uw kamer;
laat alles dat tot u komt
onder groote en oorlogszuchtige namen
buiten uw raam in den regen staan:
het is slecht te vertrouwen en niets gedaan. 

alleen het geruisch
van uw bloed en van uw hart het gehamer
vervulle uw lichaam, verstaat ge, uw leven, uw kluis.
zwicht nooit voor lippen:
samenzijn is een leugen en alle kussen verraad;
alleen een hart dat tegen eigen ribben slaat
is een zuiver hart op een zuivere maat.  


zie naar mijzelf.
ik heb in mijn jeugd
mijn leven verslingerd aan duizend dingen
van felle en vurige namen, oproeren, liefdes
en wat is het alles te samen nu nog geweest?
en hoeveel zal ik mij niet blijven schamen
en hoeveel is er dat misschien nooit geneest?”


de jongen kijkt door de geopende ramen
waarlangs de wereld slaat; zonder zich te beraden
stapt hij de deur uit, helder en zonder vrees.  


H. Marsman

Uit: Verzameld werk, Poëzie, Em. Querido Amsterdam, 1938